De kana, de ene rode kana, bekijk ik, ruik ik, en laat haar dan in het water. Ik gooi of smijt haar niet weg. Nee, ik leg haar voorzichtig neer op het zacht plooiend oppervlak van het grote waterkussen, dat ik met mijn vingers streel. Met mijn vingertoppen. Het water proeft zout en mijn vingers bewegen zonder pijn. Ik weet niet waar de kana heen drijven zal. Naar mijn huis terug of naar die onmetelijke ruimte van de wijde zee.
uit: Âtman (1968), roman van L.H. Ferrier (1940-2006)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten